Déjà-vu - Nederlandse disciplines in Duitse voetsporen

Wie als Duitser het recente Nederlandse vakdebat volgt ontkomt bijna niet aan een déjà-vu. Niet alleen zien we nu in Rotterdam en elders de Zwischennutzungen, die we in de jaren negentig in Berlijn en de toen vooral Oost-Duitse krimpgebieden zagen, ook worden naast krimp nu thema’s geagendeerd die in Duitsland tijdens eerdere recessies op de agenda verschenen. In Nederland viert de projectontwikkeling dan nog hoogtij. Maar aan dat succes komt nu een einde; de vastgoedmachine komt krakend tot stilstand. Daarmee verdwijnen ook zekerheiden, verdienmodellen en posities voor ons vak. Tegelijkertijd ontstaan kansen voor herpositionering. Met de ‘Duitse’ agenda lijken echter ook ongemakkelijke ervaringen uit het discours over de positie, noodzaak en meerwaarde van de ontwerpende disciplines geïmporteerd te worden.

Dreigt daarmee ook in Nederland een herhaling van de Duitse weg tot verregaande marginalisering van het vak?

De ruimtelijke disciplines in Nederland staan vanuit twee kanten onder druk. Aan de ‘zachte kant’ zijn er louter esthetische discussies over ‘Mooi Nederland’, ‘ruimtelijke kwaliteit’, ‘bouwcultuur’ en aan de ‘harde kant’ zien we forse bezuinigingen (kennis- en onderwijsinstellingen) en decentralisatie van ruimtelijke ordening. Om tot een korte vergelijking tussen Duitsland en Nederland te komen worden beslissende momenten voor de rol en positie van stedenbouw, ruimtelijke ordening en architectuur van de laatste decennia naast elkaar gezet. De impact van demografische trends, veranderende economische structuren en prioriteiten in milieu-, leefbaarheids- en energievraagstukken leidt tot vergelijkbare overkoepelende thema’s.

’50 en ’60: Wederopbouw

In de jaren vijftig en zestig zijn er in beide landen duidelijk aanwijsbare nationale projecten en collectieve opgaven, zoals: wederopbouw, volkshuisvesting en – in wisselende mate – de opbouw van economische clusters en bijbehorende infrastructuur. De waterveiligheid is een typisch Nederlands project, met de deltawerken maar ook de verdere landwinning voor inwoners en landbouw. West-Duitsland probeert in die tijd haar industrie opnieuw op te bouwen en de bevolking, en daarmee ook kennis en economische clusters, uit de Russische sector in het westen te accommoderen. In 1961 leidt dit tot de scherpste naoorlogse ruimtelijke interventie binnen Europa: de bouw van ‘de muur’.

Share on Facebook Share on twitter Email